Lymnaea stagnalis (Linnaeus, 1758) gewone of grote poelslak
Kenmerken | Een van de grootste waterslakken met een kegelvormig huisje. |
---|---|
Kleur | Dier donkergrijs met lichte vlekken, schelp geel tot bruin. |
Voorkomen | Stilstaand water met veel plantengroei. |
Voedsel | Biofilm, algen en planten. |
Voortplanting | Hermafrodiet. |
Grootte | Schelplengte tot 7 cm, breedte tot 3 cm. |
De grote poelslak behoort tot de waterlongslakken (Pulmonata). Zoals alle waterlongslakken bezit de grote poelslak een long. Deze long wordt gebruikt om adem te halen aan de wateroppervlakte. De slak komt dan tegen het wateroppervlak hangen, maar kan ook op zijn kop tegen het wateroppervlak kruipen, wat een vreemd gezicht is. Bij het ademen ontstaat een 'gaatje' in de slak; dat is de ademopening waardoor de inhoud van de longholte wordt ververst met verse lucht. Hoewel de grote poelslak voornamelijk in zijn zuurstof voorziet door middel van deze long, kan hij ook zuurstof aan het water onttrekken door de huid.
Na bevruchting van de eicellen, hetgeen binnen het lichaam van de slak gebeurt, worden de bevruchte eitjes voorzien van een kleine hoeveelheid gelei-achtig voedsel en vervolgens individueel ingekapseld. Deze ingekapselde eitjes worden vervolgens in een langwerpige gelei-achtige eimassa geplaatst die omgeven is door een stug membraan. Elke eimassa kan vele tientallen embryo's bevatten. Deze eimassa's worden door de slak (die dan als vrouwelijk dier fungeert) afgezet bij voorkeur aan de onderzijde van bladeren en stengels van drijfplanten dicht bij het wateroppervlak. Dit gebeurt waarschijnlijk omdat daar het zuurstofgehalte in het water optimaal is voor de ontwikkeling van de slakkenembryo's. Afhankelijk van de watertemperatuur worden de jonge slakjes geboren na ongeveer 10 tot 14 dagen. Ze zijn dan nog zeer klein en worden massaal gegeten door diverse andere dieren, waaronder vele vissoorten.