Spongillidae sponzen
Kenmerken | Gewei-, korst- of klompvormig. |
---|---|
Kleur | Wit, geel, bruin of groen door symbiontische algen. |
Voorkomen | Stilstaande en langzaam stromende wateren. |
Voedsel | Micro-organismen en detritus. |
Voortplanting | Geslachtelijk en ongeslachtelijk. |
Grootte | Zeer variabel, tot 1 meter. |
In de Nederlandse zoete wateren komen ongeveer zes soorten spons voor. Spongilla lacustris en Ephydatia fluviatilis zijn daarvan de meest voorkomende. Onder water kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen de soorten. Een goede determinatie is alleen mogelijk door de skeletnaalden (makroscleren), of gemmulae onder een microscoop te bekijken. Spongilla lacustris kan gewei-achtige vormen aannemen.
De groene kleur van de sponzen komt door symbiotische algen. De alg geniet bescherming tegen vijanden en wordt verzorgd met vers water. De spons ontvangt van de algen zuurstof en koolhydraten. Mogelijk spelen de algen bij de spons ook een rol bij de groei, met algen zouden ze sneller groeien.
In de winter sterft de spons af. Wat overblijft zijn gemmulae. Dit zijn de gelige bolletjes die in de winter te zien zijn. In de winter kan de zomervorm van de spons ook blijven bestaan. Waarom de ene spons wel en de andere niet in wintervorm overgaat is niet bekend (mogelijk verschillende soorten).
Via de poriën die op de hele sponsoppervlakte zitten wordt voedsel en zuurstof opgenomen. De waterstroom die de spons nodig heeft voor voedsel en zuurstofopname wordt door de spons zelf opgewekt door kraagcellen (choanocyten). Deze kraagcellen zitten in groepen langs de poriënkanalen. Eetcellen (amoebocyten) nemen de voeding uit het water op en verdelen dit over de andere cellen. Via de grotere uitstroomopeningen verdwijnt het water weer uit de spons.
De voortplanting geschied zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk. In de zomer wordt uit de mannelijke spons sperma vrijgelaten dat met het ademwater de vrouwelijke spons binnenkomt. Hier worden de eieren bevrucht. Uit deze eitjes ontstaan larven die korte tijd in het water rondzwemmen, zich ergens vasthechten en uitgroeien tot een nieuwe spons. De ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats middels gemmulae. Als het water warmer wordt groeien gemmulae uit tot een nieuwe spons.